Ondernemerschap ZZP als volwaardig criterium bij beoordeling arbeidsrelatie

In de zaak tussen Uber en haar chauffeurs werd de vraag gesteld of de werkrelatie gekwalificeerd moest worden als een arbeidsovereenkomst. Het gerechtshof die de Uber-Zaak behandeld, vroeg had de Hoge Raad om advies gevraagd hoe het ondernemerschapscriterium moet worden meegewogen in de beoordeling van de arbeidsrelatie.

De Hoge Raad heeft bevestigd dat het ondernemerschap van de werkende hierbij een belangrijke rol speelt. Ook oordeelde de Hoge Raad dat twee chauffeurs die hetzelfde werk voor dezelfde opdrachtgever doen, verschillend beoordeeld kunnen worden. Dit hangt af van de vraag of zij zich in het economisch verkeer als ondernemer gedragen.

Dit oordeel is anders dan het eerdere advies van Advocaat-Generaal De Bock, die stelde dat persoonlijke ondernemerskenmerken slechts een beperkte rol zouden spelen.

Deze uitspraak kan gevolgen hebben voor de Wet VBAR. In het wetsvoorstel wordt namelijk aangegeven dat het ondernemerschap van de werkende niet centraal staat bij het beoordelen van een arbeidsrelatie. De wet legt de nadruk op de specifieke kenmerken van het werk, zoals samenwerking, verantwoordelijkheden en risico’s. Volgens het wetsvoorstel telt het ondernemerschap pas mee als de andere criteria onvoldoende duidelijkheid bieden.

Tot slot oordeelde de Hoge Raad dat de rechter in een procedure op basis van de Wet AVV geen algemeen oordeel kan geven over de arbeidsrelatie als de omstandigheden van de werkenden te veel verschillen.

Minister Van Hijum van Sociale Zaken heeft aangegeven dat de uitspraak van de Hoge Raad zal worden meegenomen in het wetgevingstraject van de Wet VBAR.